Al lange tijd bestaan er in de literatuur twee stromingen over de vraag wat de rechtspositie is van de koper van een onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak en over de vraag of deze koper de (aanspraak op de) geleverde zaak faillissementsbestendig kan verpanden.
De ene stroming heeft daarbij als uitgangspunt dat de kopende partij door levering van de zaak onder eigendomsvoorbehoud geen enkele vorm van eigendom of een andere goederenrechtelijke positie verwerft. Voor de verkrijger van de zaak (onder eigendomsvoorbehoud) is het slechts een toekomstige zaak ten aanzien waarvan hij nog niet beschikkingsbevoegd is. Hij kan deze bij voorbaat verpanden, maar als hij failliet gaat voordat de voorwaarde is vervuld, staat de pandhouder met lege handen.
De andere stroming is het daar niet mee eens en gaat er van uit dat een voorwaardelijk eigendomsrecht bestaat. Door de levering van een zaak onder eigendomsvoorbehoud verkrijgt de kopende partij direct een goederenrechtelijke positie waarover hij kan beschikken. Hij verkrijgt een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde, in de regel de voorwaarde dat de koopsom aan de vervreemder wordt voldaan. Dit voorwaardelijke eigendomsrecht kan faillissementsbestendig worden verpand, aldus deze stroming.
Arrest Rabobank/Reuser
De Hoge Raad heeft duidelijkheid gegeven over deze vragen met het arrest van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1046), ook wel genaamd Rabobank/Reuser. De Hoge Raad geeft in dit arrest zijn overwegingen over de vraag of er al dan niet een voorwaardelijk eigendomsrecht bestaat en of hierop een faillissementsbestendig pandrecht kan worden gevestigd.
De Hoge Raad overweegt dat de wetgever een systeem voor ogen heeft gehad waarin een overdracht onder eigendomsvoorbehoud wordt aangemerkt als een overdracht onder opschortende voorwaarde. Daarbij is de levering van de zaak voltooid op het moment dat de zaak daadwerkelijk in de macht van de koper is gebracht. De koper kan vanaf dat moment beschikken over het door hem verkregen eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde. De vervreemder behoudt dan het eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde.
Wanneer een koper een voorwaardelijk eigendomsrecht heeft, dan kan hij hierop een onvoorwaardelijk pandrecht vestigen. Wanneer de opschortende voorwaarde welke is gekoppeld aan het voorwaardelijke eigendomsrecht in vervulling gaat (in de regel doordat de verkrijgende partij de koopprijs voldoet aan de vervreemder) groeit het voorwaardelijke eigendomsrecht van de verkrijger uit tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht. De vervreemder heeft vanaf dat moment geen eigendomsrecht meer. Het gevestigde (onvoorwaardelijke) pandrecht groeit dan van rechtswege uit tot een pandrecht op de volle eigendom van de zaak. Dit geldt ook als de voorwaarde (betaling van de (restant) koopsom) wordt voldaan in het geval de koper failliet is. Het pandrecht moet zich dan wel (mede) uitstrekken tot het voorwaardelijke eigendomsrecht, maar dat was in deze kwestie tussen pandgever en pandhouder overeengekomen.
Conclusie
Uit dit arrest volgt dat het voorwaardelijke eigendomsrecht bestaat en dat het mogelijk is om een faillissementsbestendig pandrecht te vestigen op een onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak. De leveringsformaliteiten van het te vestigen pandrecht dienen dan voor het faillissement te zijn voltooid, alsook dient het pandrecht te rusten op het voorwaardelijke eigendomsrecht. Is dat allebei het geval, dan wordt er een pandrecht gevestigd dat ook in geval van een faillissement stand houdt.
Dit arrest brengt duidelijkheid en zekerheid voor ondernemers en de financieringspraktijk. Het is immers nu duidelijk dat aan een pandrecht op onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken waarde kan worden toegekend nu een dergelijk pandrecht ook in een faillissementssituatie stand houdt. Deze zekerheid kan worden meegewogen bij de beoordeling over de verstrekking van financieringen.
Mocht u vragen hebben over bovengenoemd arrest, eigendomsvoorbehoud of zekerheidsrechten, neemt u dan gerust contact op met Mignon ter Beek.