De rechtbank Overijssel oordeelde op 21 januari 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:1011) dat het geven van een betalingsopdracht door de (indirect) bestuurder van een gefailleerde vennootschap op de dag van faillietverklaring een onrechtmatige daad oplevert jegens de bank.
Op grond van artikel 23 Faillissementswet heeft een faillissement terugwerkende kracht tot 0.00 uur op de dag van faillietverklaring. Vanaf dat moment verliest de debiteur het beheer en de beschikking over zijn vermogen. De gefailleerde is derhalve vanaf 0.00 uur op de dag van faillietverklaring beschikkingsonbevoegd. Een betaalopdracht die op de dag van faillietverklaring wordt gegeven door een schuldenaar, of de bestuurder daarvan, is dus (achteraf bezien) een opdracht gegeven door een beschikkingsonbevoegde.
Een bank die geen weet heeft van een naderend faillissement zal de betalingsopdracht goedkeuren en uitvoeren. Daardoor ontstaat er een probleem voor de bank. Deze dient namelijk op grond van vaste jurisprudentie (o.a. Huijzer q.q./Rabobank, HR 28 april 2006, NJ 2006,503 en Manning q.q./ING, HR 23 maart 2012, NJ 2012/421) het bedrag dat op de dag van faillietverklaring is overgemaakt te betalen aan de boedel/curator.
De vraag die in de zaak van de rechtbank Overijssel centraal stond was of de bank de door haar geleden schade kon verhalen op de bestuurder van de gefailleerde die de betalingsopdracht heeft gegeven.
De casus was als volgt.
A is indirect bestuurder van de besloten vennootschap X BV. Op 5 juni 2013 is het faillissement uitgesproken van X BV. Eerder die dag vond de faillissementszitting plaats, waar het verzoek tot faillietverklaring van X BV is behandeld. A was bij deze faillissementszitting aanwezig. Bij terugkomst van de faillissementszitting heeft A Rabobank opdracht gegeven om een bedrag van € 45.000,– terug te storten op de rekening van de partij waar dit bedrag van afkomstig was. Het bedrag van € 45.000,– was kort daarvoor door een derde op de bankrekening van X BV, die zij aanhield bij Rabobank, geboekt. Rabobank voerde de opdracht uit, aangezien zij niet op de hoogte was van het aankomende faillissement van X BV dat later die dag uitgesproken zou worden.
Vanwege de terugwerkende kracht van het faillissement, moest achteraf worden vastgesteld dat A op 5 juni 2013 niet bevoegd was om de betaalopdracht aan Rabobank te geven. Rabobank moest dan ook, op grond van geldend recht, het bedrag van € 45.000,– betalen aan de boedel/curator. Rabobank stelde A aansprakelijk en vorderde betaling van het bedrag van € 45.000,– op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
De rechtbank overwoog als volgt:
“A wist of had moeten weten dat hij onbevoegd was tot betaling van een bedrag van € 45.000,– aan een derde op de dag van het uitspreken van het faillissement van X BV, omdat dit volgt uit de wet. Daarbij komt dat A op de hoogte was van het (naderende) faillissement, omdat Rabobank onweersproken heeft gesteld dat de bestuurder die dag zelf bij de behandeling van de aanvraag tot het uitspreken van het faillissement aanwezig was”. (r.o. 4.4)
“Evenzeer wist A of had hij moeten weten dat Rabobank op grond van geldend recht gehouden is om dit bedrag aan de curator c.q. de faillissementsboedel te vergoeden. Hiermee heeft hij een op hem rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens Rabobank geschonden.(…)”. (r.o. 4.5)
De rechtbank overwoog voorts nog dat Rabobank ook de derde naar wie de € 45.000,– was overgemaakt kon aanspreken, maar dat het Rabobank vrijstond om ervoor te kiezen om in plaats daarvan A aan te spreken.
A werd onder meer veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 45.000,– aan Rabobank.
Kortom: het is mogelijk dat een bestuurder aansprakelijk is jegens de bank voor het geven van een betaalopdracht namens een vennootschap op de dag van faillietverklaring.
Vragen over deze uitspraak? Neem dan contact op met Daphne Sgroot.