De inningsbevoegde pandhouder is bevoegd het faillissement van de schuldenaar van de verpande vordering aan te vragen.

Juridisch nieuws

In het arrest van 9 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2833) heeft de Hoge Raad overwogen dat de inningsbevoegde pandhouder het faillissement van de schuldenaar van de pandgever kan aanvragen.

Artikel 1 lid 1 Faillissementswet geeft aan dat het faillissement kan worden aangevraagd op eigen verzoek, dan wel door één of meer schuldeisers.  De vraag die dan speelt is of een pandhouder, wiens pandrecht aan de schuldenaar is medegedeeld en waardoor de pandhouder inningsbevoegd is geworden, kan worden aangemerkt als een schuldeiser in de zin van artikel 1 lid 1 Faillissementswet. Het hof in deze zaak meende van niet, maar de Hoge Raad overweegt anders.

De bevoegdheden van een pandhouder volgen uit artikel 3:246 BW. Door de mededeling van de verpanding aan de schuldenaar van de pandgever gaat de bevoegdheid tot inning van de verpande vordering over van de pandgever op de pandhouder. Andere dan de in artikel 3:246 BW genoemde schuldeisersbevoegdheden met betrekking tot de vordering, zoals bijvoorbeeld het verlenen van kwijtschelding of het treffen van een afbetalingsregeling, blijven bij de pandgever. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad genaamd Neo-River van 21 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:415).

De inningsbevoegdheid omvat de bevoegdheid tot verhaal van de vordering op het vermogen van de schuldenaar. Daarvoor heeft de pandhouder de middelen ter beschikking die vóór de mededeling van het pandrecht aan de pandgever als schuldeiser toekwamen.  De Hoge Raad overweegt dat ook de bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement van de schuldenaar strekt tot verhaal van de vordering op diens vermogen. Daarom heeft de pandhouder, vanaf het moment dat hij zijn pandrecht heeft medegedeeld aan de schuldenaar en hij dus inningsbevoegd is, het recht het faillissement van die schuldenaar aan te vragen. De pandhouder moet dus worden aangemerkt als schuldeiser in de zin van artikel 1 lid 1 Faillissementwet. De pandgever heeft deze bevoegdheid dan zelf niet meer.  Vanaf de mededeling kan de pandgever het faillissement van zijn schuldenaar slechts aanvragen na toestemming van de pandhouder, dan wel de kantonrechter.

Kortom de pandhouder is na mededeling van het pandrecht aan de schuldenaar van de pandgever bevoegd het faillissement van die schuldenaar aan te vragen. Uiteraard moet aan alle (overige) voorwaarden voor het uitspreken van een faillissement zijn voldaan, wil de rechter daartoe overgaan.

Mocht u hierover vragen hebben of andere informatie willen over de onderwerpen financiering, zekerheden en/of insolventierecht, neem dan gerust contact op met Mignon ter Beek.