In een kwestie die onlangs bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voorlag waren twee broers overeen gekomen dat een pandrecht werd gevestigd op een aandeel in de nalatenschap van hun moeder. Hierop werd vervolgens door een derde beslag gelegd.
Indien het pandrecht eerder is gevestigd dan het moment van beslaglegging, dan kan een pandhouder zich in beginsel vóór de beslaglegger verhalen op de verpande vordering. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 1992 (Ontvanger/NMB, NJ 1992, 744). In een dergelijk geval dient er wel een rechtsgeldig pandrecht te zijn gevestigd, hetgeen volgens het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in deze kwestie niet het geval is.
Casus
Twee broers (A en B) zijn erfgenamen in de nalatenschap van hun moeder (naast andere erfgenamen). A en B hebben een pandakte ondertekend. A stelt dat op grond van deze pandakte het erfdeel van B aan hem is verpand. Door een derde werd vervolgens beslag gelegd op het aandeel van B in de nalatenschap van zijn moeder. A vordert (in eerste aanleg) o.a. voor recht te verklaren dat zijn pandrecht een geldige titel geeft strekkende tot verhaal op het erfdeel / het aandeel van B in de nalatenschap dat is ontstaan bij het overlijden van moeder. De rechtbank wijst de vordering van A af.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In hoger beroep vordert A voor recht te verklaren dat het pandrecht dat ten gunste van hem is gevestigd, gaaf en onvoorwaardelijk is (tot stand gekomen) en derhalve kan worden ingeroepen en geëxecuteerd.
Het hof gaat in op de vraag of en waarop een pandrecht is gevestigd. Een nauwkeurige omschrijving van het te verpanden object ontbreekt in de pandakte in deze kwestie. Het komt daarom aan op een uitleg van de overeenkomst aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf houdt in dat het bij de uitleg van de overeenkomst, behalve de tekst van de akte zelf en hetgeen partijen daaruit redelijkerwijs hebben mogen begrijpen, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De omstandigheden in deze kwestie leidt het hof tot het oordeel dat A en B destijds zijn overeengekomen een pandrecht op het aandeel van B in de nalatenschap van zijn moeder te vestigen.
Maar, zo vervolgt het hof, een aandeel in de nalatenschap is niet als zodanig vatbaar voor verpanding. Bezwaring van een aandeel in een nalatenschap met een beperkt recht vereist dat alle daartoe behorende aandelen in de afzonderlijke vermogensbestanddelen op de daarvoor geëigende wijze worden bezwaard (voor zover de aard van de afzonderlijke vermogensbestanddelen zich daartegen niet verzet). Oftewel, voor een geldige verpanding dienen alle aandelen in de afzonderlijke vermogensbestanddelen van de nalatenschap te worden verpand. Dat was hier niet gebeurd, waardoor er geen rechtsgeldig pandrecht bestaat. Het gerechtshof geeft met deze uitspraak een nadere invulling aan artikel 3:190 lid 2 BW.
Conclusie
Het gerechtshof oordeelt dat er geen rechtsgeldig pandrecht is gevestigd. Het is wel mogelijk om beslag te leggen op ‘een aandeel in de gemeenschap van de nalatenschap’. Dit volgt reeds uit een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 december 2013. Mocht u beslag willen leggen of een pandrecht willen vestigen op een (aandeel in een gemeenschap van een) nalatenschap, dan dient per situatie onderzocht te worden of dit mogelijk is en zo ja op welke wijze. VMBS advocaten staat u daarin graag bij.