Als banken een assurantietussenpersoon financieren voor hun bedrijfsactiviteiten, vragen ze daarvoor in de regel zekerheid. Veelal wordt door de assurantietussenpersoon een pandrecht gevestigd op de assurantieportefeuille. De Hoge Raad heeft echter op 6 december 2019 bepaald dat dit niet mogelijk is. Lees hieronder de overwegingen en het gevolg van deze uitspraak, die speelde tussen ING Bank en een curator in het faillissement van een assurantiekantoor.
Feiten
Het assurantiekantoor adviseerde en bemiddelde bij verzekeringsovereenkomsten tussen diverse verzekeraars en verzekeringnemers. Op 27 juni 2007 had ING Bank een krediet van € 20.000,– aan het assurantiekantoor verstrekt. Als zekerheid was een pandrecht op alle bedrijfsactiva verstrekt, waaronder de vorderingen en cliëntenbestanden. Op 14 mei 2013 werd het assurantiekantoor failliet verklaard. De curator verkocht de assurantieportefeuille en goodwill van het assurantiekantoor voor € 80.000,– aan een derde. ING Bank start een procedure tegen de curator om als pandhouder afdracht te verkrijgen van de opbrengst van de assurantieportefeuille, tot maximaal het bedrag dat ING Bank te vorderen had van het assurantiekantoor.
De overwegingen van de Hoge Raad
De Hoge Raad stelt vast dat het begrip assurantieportefeuille niet in de wet is omschreven en geen vaste inhoud heeft. De Hoge Raad onderzoekt of een assurantieportefeuille een goed is (in de zin van artikel 3:1 Burgerlijk Wetboek) om de vraag te beantwoorden of daarop een pandrecht kan worden gevestigd. Als het geen goed is, kan dat namelijk niet. De Hoge Raad overweegt dat het samenstel van overeenkomsten en goodwill dat wordt aangeduid als een assurantieportefeuille geen individuele zaak of individueel vermogensrecht is, ook al wordt het in het economisch verkeer als een eenheid gezien die waarde vertegenwoordigt.
Een assurantieportefeuille is daarom geen goed in de zin van de wet en kan daarom niet worden overgedragen of verpand. Dat de Wft wel uitgaat van de mogelijkheid van overdracht van een assurantieportefeuille en de curator in deze kwestie de assurantieportefeuille ook daadwerkelijk verkoopt en overdraagt (voor € 80.000,–), maakt dit volgens de Hoge Raad niet anders. Het past niet in het wettelijk stelsel van het goederenrecht, aldus ook de Hoge Raad.
Gevolgen van deze uitspraak
De curator van het assurantiekantoor houdt aanspraak op de gehele opbrengst van de assurantieportefeuille. De financier in deze kwestie, ING Bank, loopt de opbrengst mis terwijl zij dacht deze als zekerheid te kunnen opstrijken. Deze en andere financiers zullen hier zeker conclusies uit trekken. Het risico bestaat dat deze uitspraak een nadelig effect heeft op de financierbaarheid van assurantietussenpersonen omdat deze ondernemingen hun assurantieportefeuille niet als zekerheid kunnen verpanden. Dit voerde ING Bank ook aan in deze procedure, maar de Hoge Raad gaat daarin niet mee. De praktijk zal gaan uitwijzen hoe partijen hier mee om zullen gaan. Wij blijven dit nauwlettend volgen en u informeren als zich op dit vlak iets nieuws voordoet.
Tot slot nog een kritische kanttekening bij de uitspraak van de Hoge Raad. De voornaamste reden dat is geoordeeld dat geen sprake is van een overdraagbaar goed heeft te maken met de vaststelling van de Hoge Raad dat een assurantieportefeuille geen individuele zaak of individueel vermogensrecht is. Hier is het één en ander tegenin te brengen. Allereerst wordt in het economisch verkeer waarde gehecht aan een dergelijke portefeuille en heeft de curator deze daadwerkelijk verkocht én er geld voor verkregen. Dus blijkbaar kan het wél worden verkocht en overgedragen. Daar komt bij dat een debiteurenportefeuille wél verpand kan worden, hetgeen door de Hoge Raad ‘makkelijk’ is gemaakt doordat dit zelfs kan zonder de debiteurenlijst te verpanden en alleen te verwijzen naar vorderingen die de pandgever op derden heeft. Deze debiteurenportefeuille is evenmin een individuele zaak of individueel vermogensrecht, maar is overdraagbaar en (dus) te verpanden. Dit is één van de voorbeelden op grond waarvan wij betwijfelen of de argumentatie van de Hoge Raad in het hier besproken arrest juist is en geen onbedoelde effecten kan gaan krijgen op andere rechten.