Redelijk handelende bestuurders hebben niets te vrezen!

Juridisch nieuws
Door: 

In mijn vorige bijdrage heb ik uiteengezet dat een bestuurder van een Nederlandse vennootschap zijn persoonlijke aansprakelijkheid in beginsel niet kan ontwijken door zich te verschuilen achter één of meerdere vennootschappen. Daarbij ben ik kort ingegaan op de verschillende grondslagen voor bestuurdersaansprakelijkheid. In deze bijdrage ga ik dieper in op de interne bestuurdersaansprakelijkheid en geef ik concrete praktijkvoorbeelden. Het is mijns inziens niet wenselijk dat bestuurders hun beleid of handelwijze laten beïnvloeden door ongegronde vrees voor aansprakelijkheid. Immers, redelijk handelende bestuurders hebben niets te vrezen!

Interne aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen
Op grond van art. 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Iedere bestuurder draagt verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken binnen de rechtspersoon. In geval van onbehoorlijk bestuur is iedere bestuurder voor het geheel persoonlijk aansprakelijk voor de schade van de rechtspersoon, tenzij hem géén ernstig verwijt kan worden gemaakt én hij niet nalatig is geweest om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur af te wenden.

Ernstig verwijt
Om aansprakelijkheid van een bestuurder jegens de rechtspersoon vast te kunnen stellen, is dus vereist dat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De Hoge Raad heeft in 1997 uitgemaakt dat voor de beoordeling van de vraag of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt, álle omstandigheden van het geval van belang zijn.

Een belangrijke omstandigheid die van invloed kan zijn op interne aansprakelijkheid van een bestuurder, is de taakverdeling binnen het bestuur. Een bestuurder kan persoonlijke aansprakelijkheid afwenden als hij kan aantonen dat hem, mede gelet op de taakverdeling, géén ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarbij geldt dat alle taken die niet op grond van de wet of statuten van de vennootschap aan één of meerdere bestuurders zijn toebedeeld, in beginsel rusten op álle bestuurders. Het is daarom van belang om een taakverdeling binnen het bestuur in de statuten vast te leggen of om in de statuten te bepalen dat een taakverdeling in een ander document (denk aan een reglement of besluit) kan worden vastgelegd. Dit is ook van belang als sprake is van uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders (het zogenaamde ‘one-tier’ bestuursmodel waarbij bestuur en toezicht in één orgaan zijn verenigd) omdat de niet-uitvoerende bestuurders te grote aansprakelijkheidsrisico’s willen voorkomen.

Naast de taakverdeling kunnen ook andere omstandigheden van invloed zijn op de interne aansprakelijkheid van een bestuurder. Denk daarbij aan de informatie waarover de bestuurder beschikte, de (specialistische) aard van de activiteiten, de kennis en kunde van de betreffende bestuurder en de mate waarin (onverantwoorde) risico’s zijn genomen.

Nalatig in afwenden onbehoorlijk bestuur
Naast het voorgaande geldt dat een bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld als hij tevens nalatig is geweest in het afwenden van de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur. Als een bestuurder bijvoorbeeld op de hoogte raakt van onbehoorlijk bestuur door één of meerdere van zijn medebestuurders, moet hij zich inspannen om de nadelige gevolgen daarvan voor de vennootschap zo veel mogelijk te beperken. Indien een enig bestuurder constateert dat hij een fout heeft gemaakt, moet hij de schade die de vennootschap daardoor leidt zo veel mogelijk beperken. Doet de bestuurder dat niet, dan riskeert hij zelf aangesproken te kunnen worden ter verhaal van de schade.

Voorkom aansprakelijkheid!
Uit het voorgaande blijkt dat bestuurders van Nederlandse vennootschappen niet eenvoudig persoonlijk kunnen worden aangesproken door de vennootschap. De Hoge Raad heeft de toetsingsnorm voor bestuurdersaansprakelijkheid bewust erg hoog gelegd. Dat is mijns inziens een juiste benadering, omdat moet worden voorkomen dat bestuurders hun beleid of handelwijze laten beïnvloeden door onterechte of ongegronde vrees voor aansprakelijkheid.

Redelijk handelende bestuurders hebben dus in beginsel niets te vrezen. Maar wanneer handelt een bestuurder nu redelijk, en wanneer niet?. Uit diverse uitspraken waarin door de rechter vorderingen op grond van bestuurdersaansprakelijkheid zijn toegewezen, volgt welk handelen in ieder geval niet toelaatbaar wordt geacht. Onder meer zijn bestuurders veroordeeld wegens:

  • het nemen van bestuursbesluiten zonder deugdelijke voorbereiding;
  • het wederrechtelijk ontnemen van gelden van de vennootschap;
  • het vermengen van privévermogen met het vermogen van de vennootschap;
  • het op onrechtmatige wijze concurreren met de vennootschap;
  • overschrijding van de statutaire doelstelling van de vennootschap;
  • het verstrekken van leningen namens de vennootschap zonder dat daar voldoende zekerheden tegenover werden gesteld;
  • het nalaten deugdelijke verzekeringen af te sluiten voor de vennootschap.

Om interne bestuurdersaansprakelijkheid te voorkomen, dienen dus in ieder geval de bovenstaande situaties en handelwijzen te allen tijde te worden vermeden. Uiteraard kunnen ook andere omstandigheden of situaties vragen om actief handelen of juist nalaten van een bestuurder, om persoonlijke aansprakelijkheid te voorkomen. Als u zich in een dergelijke positie begeeft of dreigt te begeven, schroom niet om u te laten adviseren of uw belangen te laten bijstaan.

Indien u wordt geconfronteerd met, of vragen heeft over bestuurdersaansprakelijkheid, neem dan contact op met Laurens Huisman.