Verificatie van vorderingen die zijn ontstaan na faillissement; de Hoge Raad verduidelijkt de mogelijkheden.

Juridisch nieuws

In een faillissement worden de schulden van de gefailleerde door de curator geïnventariseerd en vastgesteld. Dit is het zogenaamde verificatieproces. Schuldeisers moeten daarvoor hun vorderingen indienen bij de curator, oftewel deze ter verificatie indienen. Echter, niet alle vorderingen kunnen ter verificatie worden ingediend.

In 2013 heeft de Hoge Raad een arrest (Koot Beheer/Tideman q.q. ECLI:NL:HR:2013:BY6108) gewezen omtrent onder andere de verificatiemogelijkheid van vorderingen die na faillissementsdatum zijn ontstaan. Over dit arrest is veel geschreven en het is ook regelmatig onderwerp van discussie in juridische procedures, zo ook bij de rechtbank Amsterdam ECLI:NL:RBAMS:2017:1971. Alvorens de rechtbank Amsterdam een inhoudelijk vonnis wijst, heeft zij de Hoge Raad verzocht om onder meer duidelijkheid te geven over de interpretatie van het arrest Koot Beheer/Tideman q.q. Op 23 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:424) heeft de Hoge Raad de vragen van de rechtbank beantwoord.

Geschil
Credit Suisse Brazil (Bahamas) Limited (hierna: ‘Credit Suisse’) heeft 2 kredieten verstrekt aan OSX Leasing Group (hierna: ‘OSX’). In de kredietovereenkomsten is onder meer bepaald dat OSX in geval van een ‘event of default’ een vergoeding voor de advocaatkosten van Credit Suisse verschuldigd is.

Op 28 april 2015 wordt aan OSX voorlopige surseance van betaling verleend. Voor deze datum was er al sprake van een event of default.

Op 15 juli 2015 wordt de surseance ingetrokken en wordt OSX failliet verklaard.

Tijdens de verificatievergadering betwist de curator de vorderingen van Credit Suisse voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de na 28 april 2015 gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Credit Suisse is vervolgens een procedure gestart waarin zij erkenning vordert van de door de curator betwiste vorderingen.

Hoge Raad
Voordat de Hoge Raad ingaat op de door de rechtbank gestelde vragen, merkt zij op dat de boedel op grond van het fixatiebeginsel niet aansprakelijk is voor verbintenissen van de schuldenaar die ná faillietverklaring ontstaan. Het fixatiebeginsel heeft immers als doel om de rechtspositie van alle bij de boedel betrokkenen vanaf het intreden van het faillissement vast te stellen. Het vermogen van de failliet wordt dan gefixeerd.

Voorts geldt als uitgangspunt dat de curator op grond van de faillissementswet de mogelijkheid heeft om bestaande wederkerige overeenkomsten niet gestand te doen. De schuldeiser kan in dat geval haar vordering wegens het niet nakomen van de overeenkomst ter verificatie indienen. Bovendien kan de schuldeiser de overeenkomst dan ontbinden.

Bij de beantwoording van de vragen overweegt de Hoge Raad dat bij erkenning van een vordering die ontstaat na faillissement, het fixatiebeginsel niet mag worden geschonden. Erkenning van deze nieuwe vorderingen is hierdoor uitsluitend mogelijk indien en voor zover deze vorderingen reeds besloten liggen in de rechtspositie van de schuldeiser op het moment van het intreden van het faillissement. Er mag geen sprake zijn van uitbreiding van de aanspraken die de schuldeiser had voor het faillissement. Is wel sprake van een uitbreiding, dan komen dergelijke vorderingen niet voor verificatie in aanmerking, behalve als de boedel door het ontstaan van die vorderingen is gebaat. De Hoge Raad merkt nog op dat de mogelijkheid om dergelijke nieuwe vorderingen ter verificatie in te dienen er niet enkel is voor wederkerige overeenkomsten (zoals huur van een bedrijfsruimte), maar ook andere rechtsverhoudingen zoals op grond van een onrechtmatige daad van de failliet vόόr het faillissement.

De Hoge Raad overweegt aanvullend dat het feit dat niet zeker is of een bepaalde vordering in het faillissement zal ontstaan, dan wel dat de hoogte van de vordering nog niet vaststaat, niet maakt dat deze vorderingen niet voor verificatie in aanmerking komen. Voor zover de waarde van na de faillietverklaring ontstane vorderingen onzeker is, dienen deze vorderingen te worden geverifieerd naar de geschatte waarde die de vorderingen op de dag van de faillietverklaring hebben.

Conclusie
Met de beantwoording van de vragen heeft de Hoge Raad de mogelijkheden om vorderingen die na een faillissement zijn ontstaan uit een bestaande overeenkomst ter verificatie in te dienen, verduidelijkt en het arrest ‘Koot Beheer/Tideman q.q.’ genuanceerd.

Om een vordering die is ontstaan na het faillissement succesvol ter verificatie te kunnen indienen, is vereist dat deze vordering is ontstaan uit een bestaande rechtsverhouding én dat het fixatiebeginsel door de verificatie van de betreffende vordering niet wordt geschonden.

Gezien het voorgaande lijkt het erop dat Credit Suisse bij de rechtbank aan het langste eind zal trekken. Daarover mag echter de rechtbank Amsterdam zelf nog oordelen. Wordt vervolgd.

Contact
Heeft u te maken met een faillissement van een schuldenaar en wilt u weten wat uw positie is in dit faillissement? Of heeft u overige vragen omtrent financieringen, zekerheden en insolventierecht? Neem dan contact op met Law&Pepper Advocaten.