Twee natuurlijke personen hebben een bedrijfsruimte gehuurd. De huurders waren gezamenlijk contractueel huurder en zij waren op grond van de huurovereenkomst jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk voor alle uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Eén van de huurders wordt in staat van faillissement verklaard, waarna de verhuurder overgaat tot opzegging van de huurovereenkomst jegens beide huurders op grond van art. 39 Fw. Het hof overweegt dat wegens ondeelbaarheid van de huurovereenkomst de verhuurder in beginsel tot opzegging bevoegd is. De niet-gefailleerde huurder komt, op grond van de onsplitsbaarheid van het huurrecht, geen te honoreren beroep op huurbescherming toe, aldus het gerechtshof. Het gerechtshof overweegt vervolgens wel dat tevens dient te worden onderzocht of de opzegging jegens de niet-failliete huurder misbruik van bevoegdheid oplevert. Uiteindelijk houdt de opzegging door de verhuurder geen stand ten opzichte van deze niet-gefailleerde huurder, omdat de opzegging als misbruik van bevoegdheid wordt gekwalificeerd.